De grote brand in 1673
In de oorlog van ons land met Frankrijk, die begon in het rampjaar 1672, maakte Nigtevecht een tijd van veel ellende en grote verschrikking mee. Het hoofdkwartier van het Franse leger was in Utrecht gevestigd en vandaaruit liep door de Vechtstreek de weg waarlangs legerafdelingen tot Amsterdam zouden moeten doordringen. Veel dorpen, kastelen en boerderijen werden verwoest. Bij het fort Hinderdam te Nigtevecht trokken de Fransen op Utrecht terug. Het dorp deden ze geheel in vlammen op gaan, ook de kerk en vele boerderijen. Slechts één huis bleef gespaard, dat van de “schoolmeester”. De dorpelingen waren over het ijs naar Weesp gevlucht. Langs de gehele weg op hun terugtocht voerden de Fransen gevangenen mee, die blootstonden aan barbaarse wreedheden, zoals wordt vermeld in “De Fransche Tyrannie”, uitgegeven “T’Amsterdam, Bij Jan Claesz, ter Hooren, Boekverkooper over ’t oude Heerelogement 1674”.
Spoedig na de verwoestende brand werd aan het herstel van kerk en toren begonnen. Hierbij werd, jammer genoeg door gebrek aan geld, van de oorspronkelijke bouwstijl afgeweken. Van de toren waren het bovendeel en de spits verwoest. Het bovendeel werd niet opgebouwd.
Op de luidklok was het volgende omschrift te lezen: “Een Frans vuur brande Nigtevecht 11 Februari 1673. Gods zegen kerck en huys, weer recht 1675. Johannes van Cuylenborch, predikant. Willem Dirchkz., Kerckmr. “
Van de kerk werden de transepten weggelaten. In het schip werden onder invloed van de Renaissance grote ramen in plaats van de kleine vroeg Gotische aangebracht. Reeds op 19 augustus 1677 kon de eerste godsdienstoefening in de herstelde kerk worden gehouden, die werd geleid door de plaatselijke predikant Ds. Joan van Cuylenborch.
Voor de financiering van de restauratie verkocht de kerkvoogdij een stuk land voor ƒ1500,-. Maar ook werden vele giften ontvangen uit het dorp, de omgeving en verder gelegen plaatsen. In het kerkelijk archief is een uitgebreide lijst van de namen van de gevers waarop o.a. voorkomen de Heer van Nigtevecht, de Classis van Amsterdam, die van Amersfoort, Hoorn, Haarlem en Enkhuizen, de kerken van Weesp, Abcoude, Schagen en nog elf kerken, de diaconie van Koudekerk, Hillegom, Scheveningen, Moercapelle en nog 22 diaconieën, het kuipersgilde en het wijnkopergilde, en ook vorstelijke en adellijke families, o.a. van stadhouder Willem III, waarvan de wapenschilden in de kerk hangen. De diaconie van de eigen gemeente gaf de kerkvoogdij een flinke steun, door gedurende geruime tijd (tot 1703), de helft van de opbrengst der collecten aan haar af te staan. Hierbij enkele bedragen van een paar grote posten van de toenmalige restauratiekosten. De kap van het dak kostte volgens bestek ƒ 1040,-, de verzorging van het interieur ƒ 1350,-.
Na de brand
Kort na de noodlottige jaren 1672 en 1673 volgde weer een jaar van verschrikking: op 24 oktober 1675 brak de zeedijk door. Het dorp en de verre omgeving werden door het zeewater overstroomd, waardoor grote schade werd veroorzaakt. De heerlijkheid Nigtevecht, die oorspronkelijk tot de goederen van de Utrechtse bisschoppen behoorde, kwam aan de Staten van Utrecht, die in 1676 de heerlijkheid opdroegen aan de Heer van Zuylen. Deze eerste ambachtsheer was Hendrik Jacob baron van Tuyll van Serooskerken. In 1722 was Mr. Joan Huydecoper, Heer van Maarsseveen en Burgemeester van Amsterdam, de ambachtsheer van Nigtevecht. Deze was tevens voorzitter van het college van kerkvoogden. Ook de volgende ambachtsheren uit deze familie vervulden het ambt van “president kerkvoogd”. In verband met de instelling van de nieuwe kerkorde door Jhr. L. Huydecoper van Nigtevecht deed hij in 1951 afstand van zijn rechten. Na de grote brand in 1673 brak voor Nigtevecht een periode van grote welvaart aan, veroorzaakt niet alleen door de “veehoerderije”, maar ook door de aanwezigheid van meer dan tien buitenplaatsen. Het is uit de geschiedenis van ons land bekend, dat in de 17de en 18de eeuw door Amsterdamse kooplieden in de Vechtstreek veel buitenplaatsen zijn gebouwd. Zo bevond zich in Nigtevecht o.a. het buiten “Roosendaal”. “Petersburg” was een vorstelijk “landjuweel”, gelegen aan de Vecht tegenover “Breevecht”, aan de kant van Nederhorst den Berg. Het was “de Lustplaats van de Wel Edel Gestrenge Heer Christoffel van Brands, Rijks Edelman Hofraed en Resident enz. van zijn Czaersche Majesteit enz. enz. enz. Residerende tot Amsterdam, veelmaelen door sijne en hare Keyserlijke en Czaarsche Majesteiten besocht”. De naam van dit beroemde buiten is ontleend aan Czaar Peter de Grote, Keizer van Rusland, die het tijdens zijn verblijf hier te lande in 1717 blijkens bovenstaande aanhaling uit “De Vechtstroom van Utrecht tot Muiden”, uitgegeven in 1719, meermalen heeft bezocht. Jammer dat van deze lusthof niet meer is overgebleven dan de herinnering, die door een der luifelbanken in de kerk levend wordt gehouden.
Pruisische soldaten in Nederland trokken door Nigtevecht. In 1787 trokken weer vijandelijke legers land de oevers van de Vecht. Het was in de strijd tussen
Prinsgezinden en Patriotten dat een Pruisisch leger door ons land trok, om de rust te herstellen. Ze deden dit op een manier, die veel onrust veroorzaakte: De Pruisen plunderden wat ze konden, ook in Nigtevecht. Op 20 september 1787 roofden ze uit de kerk een zilveren schenkbord en twee schaaltjes, behorende tot de bediening van het Heilig Avondmaal, en 888 guldens, 16 stuivers en 8 penningen, in die tijd een aanzienlijk bedrag.
Bij de Staatregeling van 1798 werd bepaald, dat de kerktorens aan de burgelijke gemeente toekwamen. Sindsdien is het onderhoud van de toren niet meer voor rekening van de kerkenkas. Dit is overigens voor de financiën van de kerk een gelukkige situatie. In de tweede wereldoorlog werd de luidklok door de Duitsers weggehaald. In juli 1949 werd een nieuwe luidklok, geleverd door de firma Eysbouts te Asten (N,-B.), geplaatst met het volgende opschrift: “U hielp de kerk te Nigtevecht, Na oorlogsbrand en bruut geweld. Ook toen heeft eendracht ’t pleit beslecht, ’t Geen de Historie blij vermeldt!
Restauratie van de toren
Onder het kopje “Na de brand” is vermeld, dat de toren het eigendom van de burgerlijke gemeente is. Reeds bij het ontstaan van het plan voor de restauratie van de kerk gaf Burgemeester F.D. Sprenger de toezegging eraan mede te werken, dat de restauratie van de toren tegelijk met die van de kerk zou plaats hebben. Met grote waardering vermelden wij, dat het Gemeentebestuur daartoe besloot. De oude gravure uit 1666 vertoont een gesloten torenvorm met vrij korte vierkante spits. Na de herstelling in 1677 verkreeg de toren een ranke achtkantige spits met balg, door leien gedekt.
Dat men het toen met de herstelling van het metselwerk niet al te serieus heeft opgevat, bleek bij de laatste restauratie, toen achter pleisterwerk het sterk beschadigde en vernielde metselwerk weer te voorschijn kwam. Als gevolg van zettingen door de brand bleken scheuren in de baksteenmuren zelfs tot op de fundering door te lopen. Evenals bij de kerk werd hier een gewapend-betonfundatie gemaakt.
Vermoedelijk uit 1860 dateert de nog bekende torenspits met verhoogde omloop en balustrade. Deze gewijzigde torenvorm, wel curieus van vorm, bleek constructief zwak van samenstelling. Het rechthoekige gedeelte stond gedraaid op de plattegrond, mogelijk veroorzaakt door de te hoog opgehangen luidklok en de bij het luiden ontstane zijdelingse krachtenwerking in de houtconstructie. Bij de aanvang van de restauratie bleek nader, dat de gevreesde boktor dusdanig zijn vernielende werking had verricht, dat eiken vloeren met bintconstructie alsmede de torenspits geheel vernieuwd dienden te worden. Eiken muurplaten, balklagen en torenspits met schoorconstructie werden geheel vernieuwd. De torenspits werd gedekt met leien, loden roeven enz.; de balusters en liggende delen met zwaar lood bekleed. Op advies van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg bleef de uiterlijke vorm in verbeterde verhouding gehandhaafd. Op de klokkenzolder werd de luidklok van 1949 in een nieuwe eiken klokkenstoel opgehangen. Het geraamte van de spits werd in zijn geheel met een hijskraan op zijn plaats gezet.
Aan vier zijden zijn de wijzerplaten aangebracht, die thans een verlichting hebben gekregen. Het torenuurwerk werd gereviseerd en kreeg een aandrijfmechanisme met bedieningsschakelaar voor elektrisch luiden.
Het metselwerk van de toren onderging binnen en buiten een grondige restauratie, de eikenhouten kozijnen en luiken met siersmeedijzeren gehengen werden naar de eis van het werk hersteld.
Pleisterlagen in het torenportaal werden verwijderd en metselwerk van wanden en gewelf met gewelfribben hersteld en opnieuw afgepleisterd. Het gewelf is versierd met vier gebeeldhouwde koppen, welke dienst doen als draagstenen voor de ribben, terwijl in de sluitsteen een roosmotief aanwezig is. De beschadigde en versleten vloer werd belegd met antieke plavuizen. In de scheiding tussen kerk en voorportaal kwam een open pui met deuren en luiken, waarbij gehandhaafd de oorspronkelijke pilasterstijlen van de vroegere achterwand tussen kansel en consistoriekamer. De buitendeuren dienden volledig hersteld te worden. Voortaan zal, als oorspronkelijk, de hoofdtoegang naar de kerk door het torenportaal gaan. Met de verbetering van het kerkhofterrein werd een passende hekafsluiting gemaakt, waarbij een afgedekte stalling voor fietsen. Naast de toren stond een ontsierend gebouwtje, dat gesloopt werd. De toren, eigendom van de burgerlijke gemeente, werd ook gebruikt om overtreder de wet op te sluiten, namelijk in de ruimte onder de toren, tevens ingang van de kerk. Het volgende verhaal is historisch. Het gebeurde in 1860. Bij het proberen van de brandspuit, een feestelijk gebeuren in Nigtevecht (nu nog, althans voor de jeugd), struikelde een der spuitgasten over het kerkmuurtje, dat toen lager was, waardoor de waterstraal plotseling van richting veranderde en de niets vermoedende burgemeester A. van Lawick van Pabst doornat spoot. De spuitgast werd subiet onder de toren opgesloten. Eerst nadat een der ooggetuigen als pleiter bij de burgervader optrad, werd de pechvogel, die kalm zijn pijpje stond te roken, in vrijheid gesteld. Een komisch voorval, waarover nog lange tijd gepraat en gelachen zal zijn en waarvan de humor door ons ook nog wel gewaardeerd kan worden.
Restauratie van de kerk
Evenals de toren was het kerkgebouw wel aan een restauratie toe. Het dak, met houten tongewelf en de goten, verkeerden in zo’n slechte staat, dat regen en wind vrij spel hadden en lekkages niet meer met eenvoudige reparatie te verhelpen waren. De muren vertoonden scheuren, die duidden op een steeds verdergaand verval. Restauratie was noodzakelijk. In 1952 werd besloten een restauratiefonds te stichten. Maar uit eigen middelen kon onze kleine
gemeente deze restauratie niet financieren. Het verheugde ons, dat in 1962 met steun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in Nederland en met overheidssubsidies aan de restauratiewerkzaamheden werd begonnen.
Aanvankelijk had men gedacht, dat het een eenvoudige restauratie zou worden. Maar tijdens de uitvoering van het werk bleek de noodzakelijkheid, een geheel nieuwe gewapende-betonfundering te maken. De kapconstructie en het houten tongewelf, welke gedurende de laatste jaren voor de restauratie geheel door “boktoren” waren aangetast, moesten vernieuwd worden. De muren bleken bij het sloopwerk zodanig in verval, dat grondige restauratie hiervan de enige oplossing was. Tijdens graafwerk voor het herstel van de onderbouw kwam een gedeelte van de oorspronkelijke fundering tevoorschijn. Verder is het in 1860 aangebouwde latere portaal voor de zijuitgang aan de zuidgevel weggebroken. Hierbij bleek, dat de oudste zijuitgang zich dichter naar de torenzijde bevond, wat in de restauratie werd opgenomen. De ramen in het schip van de kerk, aangebracht bij de herbouw na de brand van 1673 onder invloed van de stijl der Renaissance, bleven in uiterlijk onveranderd. Plaats en vorm van de kleine vroeg-Gothische ramen van voor de brand zijn in het metselwerk zichtbaar gebleven. Evenzo de plaats van de transepten van voor 1673 in de noord- en zuidgevel. Metselwerk in de grond wijst op de aanleg van het oorspronkelijke transept aan de zuidzijde. Op de plaats van het brandspuitenhuisje, dat tegen de toren en de kerk aan de westzijde was aangebouwd, is een bij de kerk passende aanbouw voor de hete-luchtverwarmingsinstallatie gebouwd. In de noordgevel is in het metselwerk zichtbaar, dat zich daar eertijds een toegang naar het oude kerkhof bevond. Door gebrek aan ruimte voor het begraven in de kerk werd namelijk sedert 1760 de tuin om de kerk, het kerkhof, als begraafplaats in gebruik genomen. Eveneens aan de noordgevel bevindt zich de voormalige sacristie, die nu als consistorie wordt gebruikt. Het elegante gebouwtje, dat een fraai kruisgewelf bevat, dateert uit de 13de eeuw, doch is na het tot stand komen van de kerk aangebouwd, hetgeen uit vele details blijkt; het bleef tijdens de brand in 1673 gespaard. Het bevond zich in zo’n slechte staat dat grondige restauratie en gedeeltelijke herbouw noodzakelijk werden.
Restauratie van het interieur
Vóór de restauratie was de consistorie achter in het koor. Vanuit deze kamer gaf een deur toegang tot de preekstoel. Boven de consistorie en de preekstoel bevond zich het orgel. Dit complex is verdwenen, zodat het koor nu weer als deel van het kerkgebouw zichtbaar is, wat aan ruimtewerking en de akoestiek ten goede is gekomen. De dichtgemetselde nissen, onder de ramen, werden weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht. De houten ramen in koor en kerk zijn bezet met antiek glas. Gewelf en bintconstructie werden in de oorspronkelijke kleur groen geschilderd: het raamwerk in een Bentheimer kleur (licht beige). De muren bepleistert en afgewerkt met fijne schuurwerk-specie. Een zijdeur in het koor geeft toegang tot de huidige consistorie.
De hieraan zich bevindende koperen lezenaar stelt de boon van Jesse voor en dateert eveneens uit de 17de eeuw. Op de lezenaar ligt een “door last” Statenbijbel van 1729, uitgave van Pieter en Jacob Keur. Nog een dergelijke bijbel is in het koor aanwezig. Het eiken doophek draagt sierlijk koperwerk, dat twee ineengestrengelde slangen voorstelt die een boog vormen, waarboven een duif is geplaatst. Het koperwerk dateert van 1670. Er staat op te lezen: “Matth. Cap = hoofdstuk X vs 16b”. De tekst luidt: “Zijt dan voorzichtig gelijk de slangen en oprecht gelijk de duiven”, Dit symbool wordt als kerkelijk zegel gebruikt, sinds de restauratie in een nieuwe vorm.
Een zilveren doopbekken is een geschenk van wijlen de heer J. Meijer als nagedachtenis aan zijn veertigjarige echtvereniging. Het eiken voetstuk werd gemaakt door de heer Rensenbrink. Dit doopbekken werd de 4de augustus 1901 voor het eerste gebruikt. Hiervoor was een gedreven koperen doopbekken in gebruik, dat aan de preekstoel was bevestigd. Eerder stond gedurende vele eeuwen voor de doop een gotisch stenen doopvont ten dienste. Dit mooie doopvont werd bewaard in het Rijksmuseum te Amsterdam, zoals blijkt uit de Voorlopige lijst van Monumenten en waarover Mr. Dr. J. W. Verburgt schrijft in zijn “Plaatselijke en kerkelijke geschiedenis”. Vóór de restauratie deelde de kerkvoogdij aan het Rijksmuseum mede, dat de doopvont na de restauratie weer in gebruik zou worden genomen. Het Rijksmuseum gaf het echter kort daarna in bruikleen aan de Hervormde Kerk te Soest. Onze kerkenraad en kerkvoogdij trachtten het alsnog in onze
kerk terug te krijgen. Zoals. Ds. Verburgt in zijn boek mededeelt, ontbreekt het bijbehorende voetstuk Een bijpassend exemplaar ware ook hier wel te maken geweest. De eiken avondmaalstafel werd in de stijl van het doophek, naar ontwerp van de architect, pro deo gemaakt door kerkvoogd J. Verwoerd, terwijl het hout werd geschonken door de Fa. A. Valkenburg.
Het avondmaalsstel
Ten tijde van Ds. Nicolaas Bakkerus Bopp heeft “Juffrouw Elisabeth v. Veeren, Weduwe van den Heer Amelis van Lingen, aan de kerk van Nigtevecht present gedaan een silveren beker en twee silvere schalen tot het gebruyk van des Heeren heilig Avondmaal den 30 September 1733 en nog bij uyttersten wil gemaakt een silvere schotel om het brood op te leggen; dit alles gegeven ter gedagtenisse van haar Liefde voor de kercke. Den 17 December 1755”.
“Dit zilver schenkbort en de twee schaaltjes zijn door Pruisische militairen den 20 september 1787 uit de ijzeren Diaconie kist nevens fl. 888 – 16 – 8 aan contante penningen geroovt geworden.”
De beker is nog aanwezig. Het is een mooi stuk zilversmeedkunst. Drie vrouwenfiguren zijn erop gegraveerd, voorstellend: het geloof, de hoop en de liefde. Aan de onderzijde staat het ineenlopend naamcijfer van A. van Lingen en E. van Veeren.
In 1810 kreeg onze gemeente een zilveren bord ten geschenke van de erfgenamen van Ds. v.d. Honert, die predikant alhier was van 1765 tot 1810. Onder het bord is te lezen: “Ter Gedachtenis aan Ds. T. H. den Honert, Overleden den 29e juny 1810. Wordt dit door deszelft Erfgenamen aan de Diaconie van Nichtevegt Geschonken”.
Maar met deze beker en dit bord was ons avondmaalsstel nog niet in zilver volledig. In 1895 ontving de Gemeente een prachtig compleet zilveren avondmaalsstel, bestaande uit een grote en een kleine broodschotel, een beker, een schenkkan en twee offerbussen. Het was een geschenk van Mevrouw J. de Pré – Theunissen.
In het tafellinnen zijn ingeweven de woorden, waarmee Jezus het Heilig Avondmaal instelde. Het linnen werd geschonken door Jhr. Mr. J. E. Huydecoper.
Luifelbanken en wapenschilden
Luifelbanken
De luifelbanken zijn van historische betekenis. Een der banken is voorzien van het dubbele wapen van de Ambachtsheer Jhr. Mr. J. E. Huydecoper, Heer van Maarseveen en Nigtevecht. De andere bank draag het opschrift: “Petersburg en Roosendaal” en behoorde aan twee buitenplaatsen.
Wapenschilden
De twaalf wapenschilden zijn in 1677 opgehangen “ter Eere van brave geslachten, wegens hunne Ed. Christelijke Edelmoedigheid, en Milddadige Giften, gedaan ter wederopbouwing van de afgebrande Kerk
en Tooren, door de Moetwillige Franschen, in den Jaare 1673”. Ze komen goed op de witte kerkmuren uit en dragen bij tot verhoging van de historische sfeer van het interieur.
Hier volgt de lijst van de wapens. De gegevens zijn ontleend aan “Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Utrecht”, tenzij anders vermeld.
De kerk binnenkomende door de toreningang bevinden zich aan de rechtermuur acht en aan de linker vier wapenschilden, achtereenvolgens rondgaand rechts:
- Tegenover de preekstoel het wapen van de familie Kuysch volgens Mr. Dr. J. W. Verburgt. Gouden Sint-Andrieskruis op rood.
- Het wapen van de familie Van Oosten. Drie golvende zilveren dwarsbalken op blauw. Volgens Mr. Dr. J. W. Verburgt is dit wapen van de familie Coymans
- Het wapen van de familie Both van der Eem. Een zilveren vis (bot), waarboven drie zilveren Franse lelies op blauw.
- Boven de zijuitgang bovenaan het wapen van de stadhouder Prins Willem III.
- Hieronder links: het wapen van de familie Van Tuyl van Serooskerken. Op een veld van zilver drie rood-getongde, rode brakkenkoppen.
- Rechts hiervan: het wapen van de familie Becker. Op zilver een blauwe keper, beladen met vijf gouden sterren, vergezeld van drie groene klaverbladen (2 boven, 1 beneden).
- Het wapen met vijf rode kepers op zilver, waarvan de herkomst onbekend is.
- Het wapen van de familie Taets van Amerongen. Een horizontale rode balk op zilver. Verdergaand aan de linkermuur:
- Het wapen van de familie Valckenaar. Drie rode ruiten op zilver.
- Het wapen van de familie Van Reede (heer van Nederhorst enz.). Twee getande, zwarte, horizontale balken op zilver.
- Het wapen van de familie Hettinga. Drie groene eikels op goud.
- Het wapen van de familie Roosendaal, volgens Mr. Dr. J. W. Verburgt. Rode roos met gouden kern op goud.
- Het wapen boven de “heerenbank” is dat van het echtpaar Pieter Reael, heer van Vreeland en Nigtevecht, geboren in 1650, overleden in 1701, gehuwd in 1683 met Maria Eleonora Huydecoper. (zie ook bij Het Avondmaalsstel)
Het grafbord is van Jacob van Dam (van Isselt) van 1733, met alle kwartieren (zijwapens), links die van Van Dam, Zegwaart, Poeyt, Gravesteyn; rechts die van Graafland, Van der Ven, Van Hoorn – Kloek.
Het polychromeerwerk van genoemde wapenborden en opschriften werd gerestaureerd door de sier- en wapenschilder J. S. Beekmann te Amsterdam.
Orgel en kaarsenkronen
Orgel
Het oude orgel werd door de Orgelcommissie der Nederlandse Hervormde Kerk afgekeurd. Het enige waardevolle onderdeel was een sterk vertimmerd antiek kabinet. Op eigen initiatief vond de kerkenraad de Fa. O. Metzler te Dietikon – Zürich bereid een geheel nieuw instrument te bouwen, dat op feestelijke wijze op 20 mei 1966 in gebruik werd genomen, waarbij de Gemeente en vele genodigden van elders tijdens een concert de mooie klank konden bewonderen. In de constructie zijn de nieuwe inzichten betreffende de orgelbouw, die een terugkeer tot het klassieke orgel beogen, tot uitdrukking gebracht.
Het orgel bevat zeven registers, op één manuaal:
- C – f’ Quintadena 16’
- C – f’’’ Prinzipal 8’
- Gedackt 8’
- Octav 4’
- Rohrflöte 4’
- Octav 2’
- Mixtur 1’
en een aangehangen pedaal.
De orgelkas is van massief eikenhout en versierd met snijwerk, waarbij is gebruikt gemaakt van een vismotief.
Verlichting en kaarsenkronen
Voor de verlichting zijn door de Fa. A. Verheul en Zonen, hier, op niet in het oog vallende wijze achter de trekbinten en consoles diepstralers aangebracht.
De twee oude koperen kaarsenkronen zijn gerestaureerd en weer van kaarsen voorzien, door de Fa. Brink en van Keulen NV. te Haarlem. Een der kronen, opgehangen in het koor met acht grote en acht kleine armen, draagt het jaartal 1652 en heeft het opschrift: “Claes Melissen gaff tot Gods eer, Dees kroon aan Nichteveght. Godt geeft hem d’hemelsche kroon weer; Als hij hier t’aartsch afleght”. De namen “Claes Melissen” en “de Anysvrouw van Claes Melissen” komen voor in de lidmatenlijst van 1653. Deze Claes Melissen was in 1657 “Armmeester”, of wat hetzelfde is: diaken.
De andere kroon, in de scheiding van koor en schip, heeft zes grote en zes kleine armen en draagt het volgende opschrift: “Willem Claes Listing’s Soon Gaf Nichtevegt Dees Kroon Om Dat Ten Hinderdam Zijn Leven begin Nam”. Deze kroon draagt het jaartal 1650.
Tijdens de grote brand in 1673 zijn beide kronen gespaard gebleven, maar werden door het vuur beschadigd. Ze werden naar Amsterdam gezonden om opgeknapt te worden. In de kerkrekening van 1677 staat deze uitgave vermeld: “Twee reeke (= rekeningen) betaeld aen (den) geelgieter enz. voor het repareren van (de) kroonen en al het kooperwerk hangende in de kercke, en voor het schoonmaken, alsoo door het leggen t’Amsterdam seer vervuylt waren – . . – ƒ 19 – 0 – 0”.
Een derde goed bijpassende twaalfarmige koperen kaarsenkroon werd in 1966 ter gelegenheid van de restauratie geschonken. Ook de zesarmige elektrische koperen kroon in de consistorie werd als geschenk ontvangen. De verwarming heeft plaats door middel van een hete-luchtinstallatie, geleverd door de Fa. Sawema, verwarmingbedrijf N.V. te Middelburg.
De grafzerken en twee grafkelders in het koor
Van de gewone graven hebben slechts twee iets bijzonders, waardoor zij zich van de andere onderscheiden. Het ene heeft een vlinder (symbool van de onsterfelijkheid) op de zerk uitgebeiteld. Dit graf is van de heer Johan Arnold Heinrich Rhodius, overleden 28 september 1810. Deze zerk bevindt zich onder de trap van de preekstoel. Het andere graf is getekend met de letters P. V. L. W., het draagt het jaartal 1757 en een troffel. Dit graf is van Pieter van Lomwel, weleer Mr. Metselaer te Nigtevecht.
In het koor bevindt zich de eenvoudige grafkelder van de Heren Huydecoper, Ambachtsheren van Nigtevecht. Hij werd gebouwd op last van Mr. Willem Huydecoper en het eerst in gebruik genomen de 12de mei 1772, voor het begraven van diens zoontje. De grafkelder wordt niet meer gebruikt.
De tweede grafkelder is van de “Heer Jacob van Dam, Domheer Tot Utrecht. Overleeden 7 January A˚ (= anno = jaar) 1733”, Bij dit graf hoort het grafbord, dat in de kerk hangt. Naast het graf van de heer Van Dam is op een zerk te lezen: “Jan Koven, Overleden 19 November 1768. Margarita Switers. Huysv. Van Jan Koven. Overleden 17 Juny 1769”. Daarnaast zien wij op de zerk geschreven: “Nicolaas Bakkerus Bopp, Predikant Alhier, Overleden Den 27 October 1757. En zijne Huysvrouw Hester Steenwinkel. Overleden Den 24 Juny 1764”.
Raam
Beschrijving raam ‘Lam Gods’
‘Het kunstwerk is gemaakt door Erna Bruinsma (atelier in Utrecht) en is een combinatie van gefused / gesmolten glas, een hedendaagse glaskunsttechniek (de cirkel aan de binnenkant). Om de cirkel heen is glas in lood. Het is een afbeelding van het Lam Gods, op wie ik in mijn bediening als voorganger heb willen wijzen. Net als Johannes de Doper die sprak: “zie het Lam Gods, dat (als Gods volmaakte offerlam) de zonden van de wereld wegneemt.” Het kruis is zichtbaar in de latten van het raam én in de krans om de kop van het Lam. De krans is afwisselend rood (van bloed) en smaragd, met een verwijzing naar Openbaring 4. De afbeelding is gebaseerd op Openbaring 14:1: het Lam staande op de berg Sion als de Overwinnaar. Zijn houding straalt dan ook macht en gezag uit. “Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de HEER, ” zegt Psalm 121. Van het Lam uit straalt licht (het geel in de cirkel) en het water des levens (het blauw binnen de cirkel). Om de cirkel heen staan stroken glas in verschillende tinten blauw, met in het midden een strook wit. Dat staat voor de weg die het Lam voor ons heeft gebaand, uit het donker (het donkerblauw links en rechts) naar Gods licht.’
Geschonken door Hans & Hanneke Schaap aan de Protestantse Gemeente Nigtevecht bij hun afscheid op 7 april 2013